Missen, iedereen heeft daar weleens last van. In verschillende mate en de één wat meer dan de ander. En allemaal verwerken we dat op een andere manier.
Ook ik heb dat. Al lange tijd loop ik met het idee om daar eens een blog over te schrijven, maar dan leg ik het weer naast me neer. Want wat moet een ander nou met mijn verhaal? Komt het niet net iets te dichtbij? Of gaat het iemand anders wat aan?
Ik hak vandaag de knoop door en heb besloten om het wel te doen.
Missen. Ik mis m’n werk. Ik mis m’n collega’s. Ik mis onze gezamenlijke sfeer, de grappen, de grollen, de humor, de samenwerking, het elkaar-begrijpen, het harde werken en een incident tot een goed einde te brengen.
Ik mis de sociale contacten. Ik mis het koffie halen. Ik mis alle verhalen van de collega’s en wat er in hún leven gebeurt. En ja, zelfs het kut-rooster met het werken met de feestdagen, de nachten en het hebben van die vreselijke ochtenddiensten als avondmens. Ja zelfs die mis ik.
Op 1 april 2018 sloot voor mij het boek wat betreft het werkzame leven. Na 30 jaar gewerkt te hebben bij dezelfde baas ging ik met eervol ontslag. Eervol, pfff. Dat zei mij niets. Ik wilde werken. Het maakte mij niet uit op welk team of met wie. Als ik maar kon blijven werken. Ik wilde ook belangrijk zijn voor de maatschappij. Iets te betekenen hebben. Maar wat ik ook wilde en wat ik ook deed, het lukte mij gewoon niet meer.
Ik bleek PTSS te hebben en werd 100% afgekeurd, met de erkenning beroepsziekte.
Inmiddels al 3 jaar “thuis”. Min of meer al wat gewend aan het “thuis zijn”. Maar het missen is er nog steeds. Dat wordt niet minder. De sociale contacten zijn er amper. Mijn sociale contacten werken allemaal en die mis ik. De Corona maakte het er niet makkelijker op. De gang naar mijn “ouwe werkplek” was en is hierdoor onmogelijk. De afstand wordt alleen maar groter.
Ik zou het nou toch goed moeten hebben, hoor ik mensen weleens zeggen. “Je kan nu uitslapen, bent elke feestdag vrij, lig ’s nachts gewoon op bed. Je kan doen wat je wil. Met de camper op pad gaan wanneer je maar wil. En je “salaris” wordt iedere maand netjes gestort.”
Maar zo werkt het niet. Nog steeds weet ik niet goed, wat te zeggen als mensen vragen of ik werk. Hoe moeilijk het is om te zeggen dat ik afgekeurd ben. Dat ik niet in staat ben om zelf m’n geld te verdienen. Dat er nog steeds mensen zijn, die niet kunnen of willen begrijpen wat PTSS is, want ze zien toch niets aan je?
Die zien niet of ik wel of niet ’s nachts slaap, of ik een goede of slechte dag heb en welke medicijnen ik dagelijks gebruik om de dag door te komen.
En dan mis ik “vroeger”. Gewoon vroeger. Met dat kut-rooster en dat geouwehoer……
De tranen rollen over mijn toetsenbord ….. Ik voel me af en toe zo verslagen. Nooit gedacht dat ik zo’n heimwee zou krijgen naar mijn werk. Ik zou zó graag. Al was het maar één dag.