Vandaag staat er fietsen op het programma. En Ben heeft een route in elkaar gezet. Nou, zeg maar gerust rondreis. Ben is de laatste tijd helemaal van de fiets-knoop-punten. Hij heeft er zelfs een APP van. En ik moet dat dan ook horen. Niet dat ik dat erg vind. Nee, ik vind het prima en volg hem dan ook in alle redelijkheid. Zo hoorde ik dat de route van vandaag zo’n 35 km zou worden, waarna ik een briefje in m’n handen gestopt kreeg met de te volgen knooppunten – gewoon een lijst met nummers dus. Ben zou de rest, lekker illegaal, via zijn mobiel volgen. Een houder op je stuur is tegenwoordig goedkoper Ben……
Nou, echt waar, wat is dit stukje Nederland onwijs mooi en divers! Het ene moment hadden we een weids uitzicht om kort daarop door de bossen of tussen de mais- of graanvelden te fietsen. We werden geleid via verhard wegdek, maar ook over grind- en zandwegen. Ondanks dat ik door het mulle zand bijna een paar keer op z’n Rotterdams gezegd bijna op m’n muil ging, was het toch geweldig! Een prachtig stukje natuur, maar het enige dat we misten was……… horeca! Je-weet-wel, wat je in “ons” bourgondische Brabant om de 5 kilometer wordt aangeboden. Van die leuke kroegjes of van die gezellige door de eikenprocessierupsen bedolven terrasjes, kwamen we maar niet tegen onderweg. We hadden dorst en m’n billen begonnen na enige tijd ook weer te protesteren, maar gelukkig waren we nog enigszins zelfvoorzienend met onze bidon water.
Na zo’n 3 uur fietsen verscheen dan ook als een fata morgana de metropool Losser uiteindelijk aan de hemel. We hadden er toen al 32 km opZITTEN en m’n billen voelden dover dan doof.
Op het allereerste terras dat ons werd aangeboden lieten we ons zakken en de knooppunten waren het allerlaatste waar ik nu nog aan dacht. “Of we iets wilden drinken” vroeg de jongen met z’n Twentse accent. Wat een overbodige vraag. Behalve het koele drankje bestelde we er ook maar meteen een stuk appeltaart bij. Die hadden we er wel bijverdiend na dit ritje. Een wandeling even later door het dorpje Losser, leerden ons, dat dit plaatsje toch wel iets meer had, dan alleen maar de salades van Johma. Namelijk een klein centrum met een paar winkels en nog een paar restaurants. Voor ons in ieder geval net voldoende om te besluiten te blijven eten bij de plaatselijke Pizzeria.
En wat is het Twents toch een mooi taaltje. We zijn in het land van Ilse de Lange. En zelfs het meisje dat ons helpt heet heel toevallig ook Ilse. Volgens mij heet iedereen hier Ilse. Hier zeggen ze niet “Waar kommie vandaan, joh?” Nee, hier zeggen ze “Waar kom je weg?” Dat kinkt veel leuker, toch. Onze Ilse vraagt waar we vandaan komen en als ze hoort Den Bosch, kijkt ze verschrikt en zegt: “Wat doe je hier, dan?” alsof ze ons voor gek verklaart dat we helemaal hier naartoe zijn gekomen. Ik snap het wel. Voor de jeugd is in deze uithoek niets te doen. Die moeten hun vermaak zien te vinden in Enschede, kilometers verderop. Voor ons, is dit prima. De rust. We rekenen af met “onze Ilse”.
We stappen weer op onze fiets en m’n billen moeten weer even hun plek zien te vinden op het zadel voor de laatste 3,5 kilometer. Zodra we de slagboom van “Skop’nboer” passeren slaak ik van binnen een diepe zucht. Pff, gelukkig m’n billen zijn weer thuis!