De camping zit op ongeveer een kilometer afstand van het mooie strand en dat is dus een perfecte afstand om met de fiets te gaan. Maar dan moeten wel de stoeltjes, strandtas én koeltas met koude drankjes mee en dat blijft voor onze sportfietsen zonder bagagedragers altijd weer een uitdaging. Tot onze verbazing zijn wij zonder problemen (lees: zonder conflicten) er redelijk snel uit. Ben neemt de beide stoeltjes en ik de koeltas en de strandtas. In die volgorde rijden we dan ook even later bepakt en gezakt in colonne achter elkaar over een typisch Spaans weggetje waar we al stof happend worden ingehaald door andere medeweggebruikers.
Terwijl Ben wel 20x vraagt of het echt wel gaat, zie ik hoe hij zich als een kikker vooruit trapt om maar niet met de stoelen in conflict te komen. Met wie gaat het nu eigenlijk niet goed, vraag ik me af.
Het weggetje fiets heerlijk. Het is één lange weg en lekker vlak. In een mum van tijd zijn we in het centrum gearriveerd en komen we op een kruising precies recht op de boulevard bij het strand uit. Mooier kan het niet, zou je zeggen. Zou je zeggen, ja. Maar het loopt natuurlijk altijd weer eens anders.
Op de boulevard is er een markt, het is er druk én het is daardoor ook wat drukker op straat. Ook op ónze straat. En dan komen we stil te staan. Ik ook. Ik wil m’n rechtervoet neerzetten maar dat gaat niet. Hij zit vast. Daar zit zo’n tas. Een strandtas. En dan krijg ik dat gevoel als van zo’n wielrenner. Dat je voet vast zit in je toeclips. Ik heb maar één keus. En dat is de keus van de zwaartekracht. Mij gewoon maar laten vallen. Ik moet dat gewoon laten gebeuren. En dat gebeurd dan ook. Ik flikker met m’n hele hebben en houwen charmant – en dat is nogal wat – op de straat, waarbij m’n rechterknie en rechterhand de eerste klap opvangen. Terwijl ik van alle kanten Spanjaarden op me af zie vliegen, hoor ik Ben alleen maar zeggen: “Ik wist het wel, ik dacht het al, die gaat vallen, die gaat vallen!”
Ik zit op de grond en weet niet of ik moet huilen of lachen. M’n knie zie ik steeds dikker worden en ik denk “dat heb ik weer”. Ik hoor een Spanjaard “El doctor” roepen, met een duidelijke “no,no!!” van Ben er achteraan, die met schrik denkt dat er anders al meteen met spoed een ambulance gebeld gaat worden. Ik kijk omhoog en zie een Spaanse vrouw die heel erg veel weg heeft van Annie van Rooy en zich kennelijk schuldig voelt over wat mij is overkomen, omdat ze steeds maar “Perdonna” zegt.
Nog een beetje verbaasd over Ben z’n “bemoedigende” woorden, krijg ik van de plaatselijke makelaar gelukkig wel de hulp in de vorm van een zak ijs en wat jodium. Door de klap ben ik even al m’n verworven Spaanse woorden kwijt, maar als ik hoor dat hij ons voor “Aleman” (Duitsers) aanziet, is m’n Spaans meteen weer herstelt.
Als ik weer een beetje bij m’n positieven ben gekomen bedanken we de makelaar hartelijk en pakt Ben alle spullen bijeen en gaan we lopend naar de overkant. Iets later dan gepland, maar dan toch naar het strand. Het ijs heeft z’n werk goed gedaan. M’n knie is dan wel wat blauw, maar de zwelling vermindert zichtbaar. Vandaag maar veel koelen in de zee en veel rusten op het strand. Komt dat even goed uit! Hoe we thuis komen met de spullen zien we later wel.